Antroposofie

De pedagogie van Rudolf Steiner valt te karakteriseren als een ontwikkelingsgerichte pedagogie. De ontwikkeling van de mens is opgedeeld in een aantal fasen, telkens van ongeveer zeven jaar, die gezamenlijk zijn biografie worden genoemd. In de overgang van de ene ontwikkelingsfase naar de volgende vindt een afsluiting plaats van de ene fase en wordt een begin gemaakt met een nieuwe fase. Elk mens doorloopt de verschillende ontwikkelingsfasen op zijn eigen wijze. In elke ontwikkelingsfase liggen mogelijkheden voor optimale ontplooiing van verschillende menselijke eigenschappen en krachten. Omdat iedere fase haar eigen kwaliteit en doelstelling heeft, vraagt zij ook om een specifieke benaderingswijze en ontwikkelingsstof.

De mens doorloopt tot zijn volwassenheid drie fasen van elk ongeveer zeven jaar. In die tijd ontwikkelen zich lichaam, ziel en geest in onderlinge afhankelijkheid, maar zij vragen toch ieder een eigen rijpingstijd. 

De eerste zeven jaar staan voornamelijk in het teken van de opbouw van een gezond lichaam. In de tweede periode van zeven jaar staat de ontwikkeling van een rijk zielenleven centraal en in de derde periode van zeven jaar staat de ontwikkeling van de geest centraal.

Het kind is in de eerste zeven jaar voor een belangrijk deel aan zintuiglijke indrukken overgeleverd. Het leeft met overgave in de hem of haar omringende wereld.

Er is bij het kind een natuurlijke behoefte aan ritme. Niet alleen wat betreft slapen, waken, spelen en eten, maar ook in het herhalen van beweging, klank en ritme. Door veelvuldige ritmische herhalingen oefent het kind en ontwikkelt het vaardigheden en vermogens. De baby, de peuter en de kleuter hebben een natuurlijke ritmische drang, die verbonden is met de levensprocessen. Om deze redenen speelt in de peuterspeelzaal de indeling van de speeltijd een grote rol. Alles herhaalt zich in een vast ritme. Bij de opbouw van het programma houdt de pedagogisch medewerker rekening met de afwisseling van spanning en ontspanning.

Ook de peuter is een wezen met een eigen wil en wil daarom alles zelf doen, zelf ondervinden en onderzoeken. In de peutergroep krijgt het volop de gelegenheid om in het spel de fantasie te ontwikkelen. Het spelen is van grote waarde voor de taal- en denkontwikkeling en evenzeer om aan de behoefte van de peuter aan ritme, identificatie en nabootsing te voldoen.

Elk kind is een unieke persoonlijkheid dat zijn eigen levensweg zal gaan en van waaruit het een zinvolle bijdrage zal kunnen leveren aan deze wereld. Daarom is het kind het uitgangspunt van onze pedagogische ideeën, en niet de wereld, de maatschappij. We proberen niet zozeer het kind aan te passen aan dat wat de maatschappij vraagt, als wel datgene wat dit kind te bieden heeft op een harmonieuze wijze te helpen ontwikkelen, opdat het de maatschappij ten goede zal komen. 

De vrije peuterspeelzaal begeleidt het kind – met de eigen unieke vaardigheden en tekortkomingen – bij het ontwikkelen van de wil, zodat het later als volwassene het doorzettingsvermogen bezit daadwerkelijk dat wat hij zich tot doel gesteld heeft, uit te voeren. 
Een goed ontwikkelde wil is een stevige basis voor het geestelijk prestatievermogen op latere leeftijd. 

In de eerste negen levensjaren worden het geheugen, het concentratievermogen en het doorzettingsvermogen gevormd uit wat een kind met zijn zintuigen uit de omgeving oppikt en met zijn wil nabootst. Oprichten, lopen en spreken heeft het kleine kind alleen geleerd door nabootsing. Ook respect voor jezelf en anderen, plezier in spel en werk, en afmaken van waaraan je bent begonnen kun je een kind niet bijbrengen door er alleen maar over te praten. 

Daarnaast kan het kind alleen nabootsen wat het ook werkelijk gezien of ervaren heeft. Wij scheppen daarom een omgeving waarin het kind positief gestimuleerd wordt zijn wil te ontwikkelen.

Het lokaal is ruim en rustig. Onnodige prikkels worden zoveel mogelijk geweerd: er hangt weinig aan de muren, gordijntjes houden het straatgebeuren buiten, het kleurengebruik is niet overheersend en het spelmateriaal is weinig voorgevormd. Er is voldoende ruimte om flink te bouwen of voor de poppen te zorgen, te spelen met zand en er zijn hoekjes om je even terug te trekken.

Het speelgoed nodigt uit tot eigen activiteit en fantasie. De ene dag wordt er met de planken en kisten een brandweerauto gebouwd, de andere dag een glijbaan. Het speelgoed dat wordt aangeboden geeft alle mogelijkheden om hun fantasie en creatieve vermogen te prikkelen waardoor het spel één groot feest wordt voor het kleine kind.
We laten de kinderen zoveel mogelijk hun eigen spel spelen en sturen alleen bij wanneer dat nodig is.

We geven de kinderen voorbeelden die het waard zijn om nagebootst te worden en vermijden handelingen die we in het kind niet willen stimuleren.

We behandelen het speelgoed met respect. Kapot speelgoed wordt niet weggegooid, maar zorgvuldig gerepareerd.


We volgen iedere dag hetzelfde ritme waarin tafelspel, nabootsspel en bewegingsspel gekoppeld aan een thema centraal staat. Dat leidt tot gewoontevorming en vertrouwen. Herhaling geeft het plezier van herkenning en stimuleert onbewust het geheugen. Herhaling versterkt ook de wil en het doorzettingsvermogen, en de vreugde over het resultaat is dan ook veel groter.

Bij ongewenst gedrag reageren we liefdevol en consequent: we leiden het kind af of bieden het zingend iets anders aan. Kinderen die hun wil niet in hun fantasie kunnen brengen en maar doelloos rondjes rennen of het spel van anderen verstoren, geven we een zinvolle, lichamelijke taak, zoals juffie helpen vegen, de ramen lappen, stoffen. Met de kinderen die alleen maar toekijken, en waarbij de wil juist geremd is, gaan we samen iets doen, zoals taartjes bakken bij de zandbak. De pedagogisch medewerker gaat dan zodanig taartjes bakken dat het kind zich uitgenodigd voelt om mee te gaan doen. We trekken ons terug zo gauw het kind zelf gaat spelen of met andere kinderen contact maakt.

Kinderen in de nee-fase geven uiting aan hun eigen wil, maar hebben er nog geen beheersing over: ze zeggen op alles nee! We omzeilen dit soort situaties door niet te vragen: “Wil je je jas aantrekken?” en vervolgens uit te leggen “Anders vat je kou”, maar door de jas te pakken met de woorden: ‘We gaan naar buiten”. Als het kind protesteert, worden eerst de andere kinderen die staan te trappelen om naar buiten te mogen, aangekleed, waarna de laatste als vanzelf volgt.

Dit is een vorm van ‘Non-verbaal opvoeden’. Door je houding en gezichtsuitdrukking laten zien dat je het beste met het kind voor hebt, en op dit moment is dat: de jas aandoen en naar buiten gaan.

Door bewust de zintuiglijke omgeving van het kind vorm te geven, door het te omringen met mooie, goede en waarachtige dingen, kan het kind een basisvertrouwen ontwikkelen.
Door middel van onze zintuigen komen we in contact met onszelf en de buitenwereld. 

Het kleine kind is nog één en al zintuig, het heeft nog niet geleerd de verschillende zintuiglijke indrukken naar waarde te schatten en kan daarom de niet-waardevolle nog niet negeren. Het vindt alles prachtig. Bij het buitenspelen raapt het een steentje op en koestert het in zijn hand als een schat. “Ik heb een glinstertje gevonden!”

Enerzijds proberen we deze onbevangenheid te behouden door te waken over de kwaliteit van de zintuiglijke indrukken. De inrichting en indeling van de groep en het ritme zijn daarop afgestemd. Anderzijds proberen we door te zorgen voor verschillende indrukken het kind een beeld te geven van de wereld. Brood kneden is flink werken, dat voel je aan je spieren. Maar als dank ruikt het brood heerlijk; honing op je brood smaakt zoet en tuinkers pittig.

Deze lichamelijke ervaringen houden verband met de voor ons meest bekende zintuigen: tast, gezicht, gehoor, reuk en smaak. Rudolf Steiner onderscheidde twaalf zintuigen, waarvan de eerste vier vooral voor het kleine kind van belang zijn. Ze werken niet alleen op lichamelijk maar ook op psychisch gebied. 

Met de eerste daarvan, de tastzin, probeert het kind zijn omgeving en zijn lichaam te begrijpen. Een goede ontwikkeling van dit eerste zintuig geeft vertrouwen in de wereld. Hierbij is, zoals al eerder is genoemd, de kwaliteit van het aangeboden materiaal belangrijk.

Met het tweede zintuig, de levenszin, voel je hoe het met je gaat, of je het koud of warm of pijn hebt. Maar ook hoe de sfeer om je heen is. In de groep zorgen we door een dag- en jaarritme, het kleurgebruik en de indeling voor een harmonieuze sfeer. Er zijn hoekjes waarin de kinderen weg kunnen kruipen en er is ruimte voor het ‘grote’ spel. 

Daarmee komen we bij de bewegingszin, het derde zintuig. Het kind voelt hiermee wát het doet: springen, kruipen, lopen, maar ook de intentie van wat de ander doet, wat de ander beweegt. We zorgen afwisselend voor veel bewegingsvrijheid (vrij spel, buitenspelen) en rustiger bezigheden (gebarenspelletjes, schilderen). Hoe meer de volwassene de bezigheden met aandacht en plezier doet, hoe meer dit de bewegingszin zal stimuleren.

Of je tijdens deze activiteiten rechtop zit of scheef hangt, word je verteld door je evenwichtszin, het vierde zintuig, dat ook informatie geeft over je geestelijk evenwicht, je innerlijke rust of onrust. Kleine kinderen zijn dol op bewegingen die hiermee samenhangen: varen in de schommelboot, rollen met de bal, klimmen, springen en balanceren. Een goed evenwicht geeft een rustpunt van waaruit je alles kunt overzien. De evenwichtszin is dan ook verbonden met de gehoorzin: alleen iemand die innerlijk tot rust komt kan luisteren. Een kind dat naar iets wil luisteren, staat heel stil.

Bij de vrije peuterspeelzaal wordt heel bewust omgegaan met ritme. De pedagogisch medewerkers letten erop dat het ritme van de ochtenden en middagen steeds zoveel mogelijk hetzelfde is. Kinderen hebben meer evenwicht en komen makkelijker in harmonie met hun omgeving als ze steeds weer op vaste tijden de bekende en vertrouwde dingen tegenkomen. 

We brengen ritme tot leven door het ritme van de dag, de week, de maand en het jaar te volgen. Spreuken en versjes hebben ook ritme in zich en daar wordt dan ook bewust gebruik van gemaakt. Ritme zorgt ervoor dat een kind kan meebewegen in een stroom, de dingen zijn al snel vanzelfsprekend als ze iedere keer herhaald worden. Je merkt dan ook dat kinderen als vanzelf meebewegen in de groep, ze weten wat er komen gaat en dat geeft houvast en vertrouwen. Vanuit dit ritme komen kinderen ook beter tot spel. Wanneer de speeltijd om is beginnen de pedagogisch medewerkers het lied te zingen waarmee het mooi maken van de klas wordt ingeluid, zodat iedereen weet wat er komen gaat. Als vanzelf begint iedereen te helpen met het terugbrengen van het speelgoed op de vaste plek. Zo is het ook niet nodig om kinderen met vermaningen te verplichten tot dingen, kinderen gaan als vanzelf mee in dit ritme. Eenmaal moe gespeeld volgt er iets waarbij het kind tot rust kan komen. De verschillende momenten worden heel bewust afgewisseld.

Door het ontwikkelen van een positieve levenshouding is het makkelijker open te staan voor anderen en heb je de kracht en de inventiviteit om creatief om te gaan met problemen.

Een klein kind kan nog onbezorgd en vol overgave genieten. Het treedt de wereld onbevangen en vol vertrouwen tegemoet. We proberen dit vertrouwen niet te beschamen, door vooral het goede en het mooie te laten zien. Het ‘lelijke’ en ‘slechte’ dringt onvermijdelijk ook in de kinderwereld binnen, maar als het kind een stevige basis van (zelf)vertrouwen heeft ontwikkeld, zal het dat niet meteen als een dreiging opvatten, maar eerder als een uitdaging.

Een simpel voorbeeld: op de grond zitten een paar kinderen met de trein te spelen. Een ander kind rijdt in zijn enthousiasme met zijn houten paard over de rails, waardoor er een verbindingsstuk afbreekt. Teleurgesteld brengen ze de kapotte stukken bij juffie. “Kijk nou eens!” Dan herinnert een van de kinderen zich dat we de vorige keer een ander stuk rail gerepareerd hebben. “Juffie, je moet er een schroef indraaien!” Samen repareren we de rails en vragen de ruiter ‘in de wei’ te gaan paardrijden.

Door samen met het kind met verwondering te kijken naar alle kleine en grote voorvallen: een sneeuwvlokje op je want, de eerste lentebloemen, wek je bij het kind (en bij jezelf!) een gevoel van blijdschap en eerbied.

Ook het vieren van de jaarfeesten werkt stimulerend: in de weken voor Pasen laten we in een tafelspel zien hoe de paashaas op zoek gaat naar eieren. Vol verwachting zien we uit naar het Paasfeest en groot is de verbazing en de vreugde als de paashaas dan voor alle kinderen eieren meegebracht heeft.

Zinvolle bezigheden en voldoende bewegingsvrijheid helpen het kind zijn energie positief te richten, waardoor agressie door verveling of zich niet betrokken voelen vermeden wordt. Als een kind niet tot spelen kan komen en in plaats daarvan anderen in hun spel stoort, mag het juffie helpen met bijvoorbeeld fruit schillen of ramen zemen. Hierbij is weer de positieve levenshouding van de volwassene belangrijk. Het plezier en de aandacht waarmee die de bezigheden uitvoert, werkt voor het kind (en de anderen die dit zijdelings vanuit hun spel oppikken) sterker dan de bezigheid zelf.

We maken samen ook veel plezier. ‘Schaatsenrijden’, paardenbloempluizen blazen, bewegen met armen als de vleugels van een zwaan of springen met kikkersprongen zijn bewegingsspelletjes waarbij de kinderen lachend over elkaar heen rollen en dikke pret hebben. Vanuit de beweging ontstaat de taal, die belangrijk is in de ontwikkeling van ieder kind. Ook kinderen die de Nederlandse taal niet beheersen hebben baat bij veel beweging waar taal aan wordt gekoppeld.

We laten de kinderen in hun waarde, respecteren hun eigenheid, en zoeken naar wat bij hun leeftijd en persoonlijkheid past. Met het ene drukke kind kun je beter nat-in-nat gaan schilderen, met het andere ga je met bijenwas boetseren. Is een kind onverhoopt niet of slechts kort af te brengen van zijn storende bezigheden, dan nemen we het even apart, spreken het kort toe: “Ik wil niet dat jij de blokkentoren van Casper omgooit’. En bieden iets anders aan: “Ik zag daar in de kast een boekje over De Winter, kom dan gaan we dat samen lezen. Van hieruit bouwen we een positieve sfeer op en komen er vanzelf andere kinderen bij.

De jaarfeesten geven houvast en ritme aan het jaar. Met de peuters wordt de viering van de jaarfeesten bewust klein gehouden. Dit doen we omdat de peuters nog erg open staan voor alle indrukken. Wanneer de jaarfeesten uitgebreid gevierd zouden worden is dit al snel te veel voor de peuters. Liedjes en spelletjes van het seizoen, de seizoenentafel waarop het jaargetijde staat uitgebeeld en dat meebeleefd wordt in de themaverhalen is vaak al voldoende. 

Daarnaast is in de hele speelzaal de sfeer van het jaargetijde en/of jaarfeest zichtbaar in voorbeelden die thuis ook kunnen worden aangeboden door de ouders. Hierbij een overzicht van de speel-sfeer-leerthema’s met jaarfeesten waar we aandacht aan besteden, in de volgorde van een speeljaar vanaf nazomer tot aan de vakantietijd. 

De genoemde jaarfeesten komen uit de traditie van het Vrijeschool onderwijs en hebben hun oorsprong in de West-Europese cultuur.