Ontwikkelingsmotieven
Het is belangrijk om voor ogen te houden dat het meest fundamentele taalvermogen ontwikkeld wordt in de eerste levensjaren. De opvoedingssituatie en de individuele mogelijkheden van het kind bepalen samen de taalvaardigheid waarmee het in de peutergroep komt.
In deze eerste taalverwerving, onderscheidt men twee ontwikkelingspolen. De taal zelf wordt via de zintuigen vanuit de omgeving opgenomen; en taalontwikkeling is in dit opzicht luisterontwikkeling. Aanvankelijk maakt een baby geen onderscheid tussen het zogenaamde achtergrondgeluid en de taal. Geleidelijk leert hij geluiden onderscheiden. Eén van de eerste die hij selecteert is de menselijke stem, vooral melodie en ritme worden beluisterd. Later herkent het kind zinnen, woorden en omstreeks het eerste levensjaar lettergrepen. Pas daarna gaat het aparte klanken waarnemen.
Het spreken daarentegen ontwikkelt zich vanuit het kind: taalontwikkeling is hier motorische ontwikkeling.
Het kind verbindt beide polen door zijn nabootsingvermogen en bewegingsdrang. In het leren spreken worden de verworvenheden van de motoriek en het horen van taal gebundeld. Voor de beweging betekent dit dat het kind zijn bewegingen leert beheersen. Het kind richt eerst het hoofd op, leert zitten, gaat kruipen, staan en tenslotte lopen.
Gelijktijdig met het leren lopen (grove motorische beweging), komt er een einde aan het brabbelen en vormt het kind klankbeelden. Deze hebben een betekenis. Met behulp van deze klankbeelden benoemt het kind de dingen om zich heen. Het ervaart tevens dat het begrepen wordt wanneer het zich in de taal uitdrukt. Omstreeks het derde jaar verfijnt de motoriek zich verder: er ontstaat meer coördinatie tussen ogen, handen en vingers. De groot motorische beweging ontwikkelt zich op dezelfde wijze.
Het lopen diversifieert zich tot glijden, springen, klimmen, huppelen, enz. Parallel daarmee differentieert de taal. Het kind spreekt de woorden exacter uit, er ontstaan verbuigingen, tijdsvormen, enzovoort.
Het driejarige kind kan nu zoveel afstand tot de wereld nemen dat het verbanden kan leggen tussen verschillende dingen en zichzelf. Het gaat zich steeds meer als een persoon ervaren en toont dit door ‘ik’ te zeggen. Men hoort nu uitdrukkingen voor oorzaak- en gevolgrelaties, bepalingen van tijd enz.
Het jonge kind leeft overwegend vanuit de wilsimpulsen: het doen. Het bewegingselement in de taal vormt daarom het uitgangspunt in het taalonderwijs. De dingen die het kind heeft leren kennen door beweging of door innerlijk mee te bewegen kan het benoemen.
Een ander aspect dat nauw samenhangt met de wilsimpuls is de nabootsing.
Daarom treedt in de taalopvoeding de voorbeeldfunctie van taal in de peutergroep op de voorgrond: door de voorbeelden van de pedagogisch medewerker en groepsgenootjes vormt het jonge kind zijn eigen spreken. Het kind richt zijn aandacht niet enkel op de informatie maar evenzeer op alles wat deze informatie begeleidt: gebaren, mimiek, intonatie, stemtimbre, uitspraak. Hierdoor neemt het kind onbewust het karakter, de stemming en de gehele morele houding van de volwassene op.
Precies omdat het jonge kind zich niet uitsluitend toespitst op het verstandelijk vatten van de boodschap, is het luisteren een belangrijk element in de taalopvoeding. In het luisteren wordt de taal volledig beleefd. Ook in het actieve toehoren is de nabootsing aanwezig. Het kind leeft mee met het vertelde en toont dit vaak door onbewust mee te spreken, spieren te spannen, de beschreven of uitgevoerde gebaren mee te doen. Dit betekent dat het kind zich als totale persoon verbindt met het gebeuren, waardoor het zich gemakkelijker en langer kan concentreren.
Door hetzelfde verhaal of versje gedurende een langere periode aan te bieden, stimuleert men het geheugen en het spraakvermogen: het kind weet wat er gaat komen en het spreekt onbewust mee.
De pedagogisch medewerker begeleidt de taalontwikkeling van de peuter door elke dag een tafelspel met kernwoorden als beeld aan te bieden, met de kinderen te spreken en vooral ook veel te zingen. Men tracht een rustige sfeer te creëren zodat er geconcentreerd geluisterd kan worden. De nabootsing wordt gestimuleerd maar blijft steeds een initiatief dat uitgaat van het kind. Het spreken wordt begeleid door bewegingen en gebaren.
Bij de taalontwikkeling wordt in onze methodiek een beeldenwereld geschapen waaruit het kind al naar gelang zijn leeftijd en ontwikkelingsfase kan putten. Zo zal de betekenis van woorden zoveel mogelijk worden benaderd vanuit de beleving van de taal en niet via gesproken uitleg van de betekenis. Alleen als je je van iets een innerlijk beeld hebt gevormd blijft het levend in de herinnering aanwezig.
Door kinderen veel beelden aan te bieden verrijken ze hun voorstellingswereld. In het voorstellingsbeeld kan alles in beweging komen en kan alles een plek krijgen. Dat werkt vanzelfsprekend door in het dagelijkse spel (nabootsing) maar ook heel direct in het proces van taalverwerving.
Bij onze speelzalen wordt zoveel mogelijk de Nederlandse taal aangeboden. Wij vinden dit belangrijk voor de integratie van zowel het kind als van de ouders. Als een kind geen Nederlands spreekt, proberen wij het, indien mogelijk, in de eigen taal vertrouwd te maken bij ons.
Je kunt je alleen ontwikkelen tot een harmonisch mens als je in relatie staat tot andere mensen. De peutergroep geeft kinderen de gelegenheid samen te zijn met kinderen van gelijk niveau en/of leeftijd, en zich op sociaal en emotioneel gebied te ontwikkelen.
Wij willen de kinderen helpen uit te groeien tot evenwichtige volwassenen, en daarbij hoort ook een evenwichtige emotionele ontwikkeling. We scheppen een omgeving waarin het kind zijn emoties mag en kan tonen en daardoor kan leren met bepaalde emoties van zichzelf en anderen om te gaan.
Kinderen die nog heel verlegen zijn, laten we eerst tot zichzelf komen, en kijken of het al toe is aan samen iets doen, door in de buurt van het kind bijvoorbeeld het gebroken wiel van de vrachtauto te gaan repareren. Als je dan iemand nodig hebt om iets vast te houden, wil het misschien wel helpen.
We handelen vanuit de gedachte: de wereld is goed zoals zij is. Onvolkomenheden en problemen zijn er om opgelost te worden. De kinderen worden omringd met liefde en zorg, zodanig dat het hun eigen ontwikkeling niet in de weg staat, maar stimuleert.
De sociale en emotionele ontwikkeling zijn niet los van elkaar te zien. Je kunt je emoties alleen ontwikkelen in relatie tot anderen: jij voelt je op een bepaalde manier en je omgeving reageert daarop, of je omgeving geeft jou een bepaald gevoel en jij reageert daarop.
We geven de kinderen gelegenheid tot “sociaal spel”: er is een poppenhoek, samen spelen in de zandbak en we laten de kinderen zoveel mogelijk elkaar helpen, bijvoorbeeld bij het uit de schuur halen van een ‘zware’ kar.
Bij conflicten tussen de kinderen wachten we eerst af in hoeverre ze het zelf aankunnen. Als de situatie niet gelijkwaardig is of uit de hand dreigt te lopen, grijpen we kort in door af te leiden of iets anders aan te bieden: “Daarginds staat nog zo’n kar. Kom, dan gaan we die halen!”
In het tafelspel staan vaak kwaliteiten centraal als het zorgen voor anderen en het uiting geven aan verwondering of eerbied voor de omringende wereld en de gebeurtenissen daarin.
In het bewegingsspel worden de sociaal emotionele kwaliteiten in gebaren fysiek uitgedrukt.
In het nabootsspel krijgen kinderen de kans de aangeboden beelden uit het tafelspel rustig te verwerken en ze te integreren in de eigen belevingswereld.
Kinderen in deze jonge leeftijd leren we omgaan met de ruimte en met ruimtelijke vormen. Zodra een kind zijn handjes niet meer nodig heeft om te gaan staan of te gaan lopen, kan hij vrij in de ruimte staan en kan het die ruimte om zich heen ook zelf ervaren. Hij kan dan ook handelen in de ruimte om zich heen en gevoel voor vorm ontwikkelen. Als er enig ruimtelijk inzicht verworven is, dan zal dat het spel een extra dimensie geven. De bouwhoek biedt daartoe ruimschoots mogelijkheden. Ook spel in het atelier met materiaal dat van vorm kan veranderen (deeg, ruwe wol etc) en het spel met het verdwijnen en verschijnen van dingen dragen bij aan reken- en wiskunde ervaringen. In het dagelijks terugkerend tafelspel kunnen de figuren bovendien oriënteringsbegrippen inzetten en eenvoudige telspelletjes doen die vervolgens nagebootst kunnen worden.
In het tafelspel leven de kinderen uiterlijk en innerlijk mee met de handelingen van de hoofdpersoon/-personen in het verhaal, Daarnaast doen ze mee met meer actieve bewegingen als een rondedansje, kikkersprongen maken, timmeren, hakken, op je tenen staan om appels te plukken etc. Vanuit de beweging wordt echter altijd weer teruggekeerd naar de rust in de kring (evenwichtszin). Het bewegingsspel geeft ruim baan aan de ontwikkeling van zowel de grove als de fijnere motoriek. In de verschillende hoeken kan tijdens het vrijespel ook de fijne motoriek worden ontdekt en ontwikkeld.